Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8815

Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707628/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerde (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkens- en vleeskalverhouderij op de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 26 september 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200707628/1. Datum uitspraak: 20 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant] en anderen, wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Heerde, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerde (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkens- en vleeskalverhouderij op de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 26 september 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2008, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door F. Vorselma en J.P. Noordzij, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] en anderen voeren aan dat het college hen naar aanleiding van hun schriftelijke zienswijzen voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gehoord. Het besluit is in overeenstemming met artikel 8.6 van de Wet milieubeheer voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure kent niet de verplichting voor het college om degenen die zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht, voorafgaande aan het nemen van het definitieve besluit tevens nog te horen. Evenmin is gebleken dat het college anderszins was gehouden [appellant] en anderen in dit geval te horen. Deze beroepsgrond treft geen doel. 2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.3. [appellant] en anderen voeren aan dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen omdat er geen rekening is gehouden met de toepassing van de best beschikbare technieken zoals die in de Oplegnotitie bij de BREF voor intensieve pluimvee- en varkenshouderij (Infomil, 30 juli 2007) zijn opgenomen. 2.3.1. Volgens het college volgt uit de oplegnotitie dat de vergunde stalsystemen als best beschikbare technieken dienen te worden aangemerkt. 2.3.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college bij de beoordeling van het bestreden besluit op grond van de Circulaire wijziging ammoniakwetgeving en uitvoering IPPC-richtlijn van 31 juli 2007 bovengenoemde oplegnotitie heeft gehanteerd. Uit hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd noch anderszins blijkt dat het college de oplegnotitie onjuist heeft toegepast. Het beroep treft in zoverre geen doel. 2.4. [appellant] en anderen voeren aan te vrezen voor geurhinder. Zij stellen hierbij dat de gehanteerde rekenmethodiek van de geurbelasting niet overeenkomt met de huidige regelgeving en dat daardoor gebruik is gemaakt van een foutieve emissienorm voor vleesvarkens. Het college heeft zich daarbij volgens hen ten onrechte op het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij gebaseerd. Tevens stellen zij dat er bij het perceel Kavelweg 20 een fout in de berekening is gemaakt en dat er ten onrechte geen geurmetingen zijn verricht. 2.4.1. Het college stelt dat de aanvraag op 3 april 2007 is ingediend en dat de geuremissie daarom overeenkomstig de Wet geurhinder en veehouderij dient te worden beoordeeld. De door [appellant] en anderen bedoelde fout in de berekening betreft uitsluitend een foutieve adressering. 2.4.2. De Afdeling stelt vast dat het college de geuremissie terecht heeft beoordeeld aan de hand van de Wet geurhinder en veehouderij en de geuremissiefactoren die zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij. Geurmetingen spelen in deze systematiek geen rol, zodat het college niet gehouden was dergelijke metingen uit te voeren. Uit de stukken blijkt dat het college zich niet op het ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking getreden Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij heeft gebaseerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat er ten aanzien van het perceel Kavelweg 20 sprake is van een foutieve adressering, maar dat wel de juiste coördinaten zijn gebruikt. Van gevolgen voor de berekening is derhalve geen sprake. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat uit hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd niet gebleken is dat het college fouten heeft gemaakt in de geurberekeningen. Deze beroepsgrond treft geen doel. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008 315.